1922. Ze was net 24 geworden en haar docenten vonden dat vroege exposeren onbesuisd, maar Jeanne Bieruma Oosting (1898-1994) trok zich er niets van aan en wilde haar ouders, met name haar vader, bewijzen dat ze talent had — ze was financieel van hem afhankelijk en hij had geen enkel vertrouwen in haar werk: een fatsoenlijke vrouw, en zeker een vrouw uit haar kring, werkte niet.
Jeanne werd geboren in een schatrijke adellijk-patricische familie en groeide op in een kasteel met veertig kamers, De Cloese in Lochem. Toch is het een denkfout haar weg te zetten als een rijkeluisdochter, zegt Jolande Withuis, die de Oosting-biografie Geen tijd te verliezen schreef. Ze had minder kansen, rechten en vrijheden dan haar broer; studie voor meisjes werd gezien als geldverspilling, trouwen en baren was het doel. Maar niet voor Jeanne. Zij wilde schilderen en kunnen leven van haar werk.
Jonge vrouwelijke kunstenaars in de jaren twintig waren bijna allemaal ongehuwd. ‘Hun bestaan was weinig riant’, vertelt Withuis. ‘Toen Oosting op haar eenendertigste naar Parijs verhuisde, woonde ze op een kamer bij een hospita aan wier tafel ze mee-at.’ Het contrast met het milieu van haar jeugd was groot, maar het weerhield haar er niet van te doen waar ze voor kwam: schilderen, tekenen, leven. In deze stad begon ze met het maken van litho’s van naakte vrouwen, volgens Withuis ‘vermoedelijk gebaseerd op tekeningen die ze had gemaakt in een bordeel — dat alleen al was een ongekende daad.’